Het Europees Hof van Justitie (hierna HvJ) heeft zich in een arrest van 17 december 2015 (C-419/14, WebMindLicenses) uitgesproken over de vraag in welke omstandigheden onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal door de fiscus gebruikt mag worden. Alhoewel de uitspraak een Hongaars BTW-dossier betrof, heeft het eveneens een niet te onderschatten invloed op de bewijsvoering in Belgische fiscale (straf-)zaken.
Het Europees Hof van Justitie (hierna HvJ) heeft zich in een arrest van 17 december 2015 (C-419/14, WebMindLicenses) uitgesproken over de vraag in welke omstandigheden onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal door de fiscus gebruikt mag worden. Alhoewel de uitspraak een Hongaars BTW-dossier betrof, heeft het eveneens een niet te onderschatten invloed op de bewijsvoering in Belgische fiscale (straf-)zaken.
Met het mijlpaalarrest van het Hof van Cassatie van 14 oktober 2003 werd de zogenaamde Antigoonrechtspraak in strafzaken geïntroduceerd. Onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal mag in strafzaken toch worden gebruikt tenzij:
- de naleving van de betrokken vormvoorwaarden wordt voorgeschreven op straffe van nietigheid;
- de begane onregelmatigheid de betrouwbaarheid van het bewijs heeft aangetast;
- het gebruik van het bewijs in strijd is met het recht op een eerlijk proces.
Deze rechtspraak is inmiddels dusdanig ingeburgerd dat de wetgever deze wettelijk heeft verankerd in het Wetboek van Strafvordering.
In een fel bekritiseerd arrest van het Hof van Cassatie van 22 mei 2015 werd de Antigoonleer (impliciet) van toepassing verklaard in fiscale zaken. Ook de fiscus kon dus onrechtmatig verkregen bewijs gebruiken. Zo stelde het Hof van Cassatie dat “het gebruik door de administratie van onrechtmatig verkregen bewijs dient te worden getoetst aan de beginselen van behoorlijk bestuur en het recht op een eerlijk proces” en “de fiscale wetgeving bevat geen algemene bepaling die het gebruik verbiedt van onrechtmatig verkregen bewijs voor het vaststellen van een belastingschuld en zo, daartoe gronden aanwezig zijn, voor het opleggen van een verhoging of een boete”. In dit arrest oordeelde het Hof van Cassatie dat bewijsmateriaal gebruikt kan worden door de fiscus, ook al was de ambtenaar onbevoegd de informatie in het buitenland op te vragen.
Het Hof van Justitie blijkt zich echter heel wat minder toegeeflijk op te stellen wanneer de overheid (bv: de fiscus, het gerecht,...) onrechtmatig verkregen bewijs wil gebruiken.
1. Een eerste belangrijk punt is dat het HvJ duidelijk weergeeft dat inbreuken op elk grondrecht van de rechtsonderhorige bij het verzamelen van bewijsmateriaal problematisch is. Het gaat dus niet langer enkel om inbreuken op het recht op een eerlijk proces of een inbreuk op een van de beginselen van behoorlijk bestuur. De grondrechten in kwestie zijn deze van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Voornoemd Handvest bevat heel wat bepalingen die sterk gelijkaardig zijn aan die van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en biedt de rechtsonderhorige een ruime rechtsbescherming.
Volledigheidshalve wijzen we er op dat enkel niet gerechtvaardigde inbreuken op een van de grondrechten van de rechtsonderhorige geviseerd worden. Zo vormt een fiscale visitatie (lees: fiscale huiszoeking) ongetwijfeld een inbreuk op het recht op privacy. Niemand zal echter ontkennen dat zo’n inbreuk in bepaalde gevallen gerechtvaardigd is. Opdat een inbreuk gerechtvaardigd zou zijn, vereist het HvJ dat de onderzoekshandeling bij wet geregeld is, het gebruik ervan geen disproportionele inbreuk op het grondrecht uitmaakt en gezien de context noodzakelijk was.
2. Een tweede belangrijk punt is dat het HvJ oordeelt dat - eenmaal vaststaat dat er een niet gerechtvaardigde inbreuk plaatsvond op een grondrecht bij het verzamelen of aanwenden van bewijsmateriaal - het verzamelde bewijs buiten beschouwing moet gelaten worden. Concreet heeft dit tot gevolg dat bijvoorbeeld een aanslag die gebaseerd is op onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal, nietig is. Hierover is het Hof zeer duidelijk.
Het Hof bevestigt expliciet dat bewijsmateriaal verzameld op een manier waarbij er een ongerechtvaardigde inbreuk op de privacy van de rechtsonderhorige plaatsvond, uit de debatten geweerd moet worden. Bij het verzamelen van bewijsmateriaal - zeker in fiscale zaken - loert een dergelijke inbreuk namelijk altijd wel om de hoek. Al leert de ervaring ons dat deze vaak schuilen in details en subtiliteiten.
3. Een derde belangrijk punt is dat het HvJ oordeelt dat zelfs het gebruik van rechtmatig verkregen bewijsmateriaal in bepaalde gevallen een ongerechtvaardigde inbreuk op een van de grondrechten van een belastingplichtige kan uitmaken. Zo zal bewijsmateriaal dat rechtmatig werd vergaard in het kader van een (nog lopend) strafrechtelijk onderzoek (bv. omtrent niet-aangifte buitenlandse bankrekening) in bepaalde gevallen alsnog uit de debatten geweerd moeten worden indien de fiscus deze informatie op haar beurt gebruikt om een aanslag te vestigen. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de belastingadministratie zelf het bewijsmateriaal kon bekomen door middel van minder ingrijpende inbreuken op een van de grondrechten van de rechtsonderhorige.
Conclusie
Met deze nieuwe rechtspraak beschikt de belastingplichtige opnieuw over een krachtig verweermiddel tegen de fiscus. Deze laatste kan niet meer zomaar alle bewijsmateriaal gebruiken. De ‘carte blanche’ die het Hof van Cassatie aan de fiscale Administratie had toegekend, lijkt hiermee terug ingetrokken… Gespecialiseerde bijstand in deze materie is natuurlijk aangewezen. Voor meer informatie kan u ons steeds contacteren.
Cazimir Advocaten, 22 februari 2016.